Zakelijk, Arbeid, Schade
Particulier
Aan de hand van de bekende rechtspraak laat uw vraag zich niet eenduidig beantwoorden. Rechters kunnen hiermee verschillend omgaan. De reden van weigering deze 13e maand alsnog uit te betalen zal doorslaggevend zijn. Voorbeelden:
Kantonrechter Breda 09-02-2000, JAR 2000/67:
Werknemer is tot 1 december 1998 bij werkgeefster in dienst geweest. De tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst bepaalde dat in de maand december de betaling plaatsvindt van een extra 13e maand. Partijen verschillen van mening over de vraag of werknemer ook recht heeft op een evenredig gedeelte van deze uitkering, nu hij vóór december uit dienst is getreden.
Naar het oordeel van de kantonrechter valt in voornoemde bepaling niet te lezen dat een werknemer in december van enig jaar in dienst moet zijn om voor de 13e maanduitkering van dat jaar in aanmerking te komen. Aangezien een 13e maand naar zijn aard niet meer of anders is dan uitgesteld loon, heeft een werknemer ook bij uitdiensttreding vóór de laatste maand van het jaar recht op de uitkering. Een 13e maanduitkering wordt naar evenredigheid opgebouwd. Derhalve kan werknemer aanspraak maken op een gedeelte ervan evenredig aan het in dat jaar gewerkte aantal maanden, zijnde in casu 11/12e van de totale uitkering.
Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2010, JAR 2011/12:
Op het hoger beroep van de werkgever overweegt het hof dat niet is komen vast te staan dat de winstuitkering als bedoeld in de arbeidsovereenkomst een vaste dertiende maand is geworden. De werkneemsters hebben de uitkering in drie jaren gekregen, waarbij vaststaat dat in 2006 is meegedeeld dat er onvoldoende winst was gemaakt, maar dat de directeur niettemin de uitkering uit eigen zak zou voldoen. Dat duidt niet op het bestaan van een vaste dertiende maand. De brief van de ondernemingsraad is te weinig specifiek om een andere conclusie te kunnen rechtvaardigen. De vraag is vervolgens of de directie tot de conclusie mocht komen dat het bedrijfsresultaat in 2007 de uitkering niet toeliet. Het hof is van mening dat dit het geval is. De directie heeft in haar overwegingen het groepsresultaat en de toekomstverwachtingen betrokken. Dat zijn factoren die de directie naar het oordeel van het hof mocht laten meewegen. Nu het groepsresultaat negatief was en de toekomstverwachtingen somber, was de beslissing om geen winstuitkering te doen niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
In de rechtspraak is onduidelijk wanneer jaarlijkse, niet geheel verplichte, betalingen overgaan in een verworven recht. Rechters neigen veelal tot terughoudendheid op dit punt, mits de werkgever een zorgvuldige belangenafweging heeft toegepast.
Ik concludeer dat uw vordering niet geheel kansloos is als u het via de rechter vordert, maar u moet ermee rekening houden dat er een kans is dat een willekeurige rechter uw vordering op grond van het mij nog onbekende verweer van uw werkgever zal kunnen afwijzen.
Mijns inziens is de kans dat een rechter uw vordering zal toewijzen groter als de door uw werkgever aan te voeren weigering uitsluitend is gelegen in uw ontslagname. Als uw werkgever daarentegen een bedrijfseconomische reden aanvoert zal het lastiger zijn uw vordering toegewezen te krijgen.