Wonen, Buren
Particulier
Geachte vragensteller,
Op grond van artikel 204 eerste lid boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft de verhuurder enkele verplichtingen met betrekking tot gebreken van de zaak (in uw geval de verhuurde woonruimte). Op grond van het tweede lid van dit artikel kan een gebrek omschreven worden als een staat of eigenschap van een zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor deze zaak niet genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak.
In het kader hiervan rust op de verhuurder de verplichting, op verlangen van de huurder, gebreken te verhelpen, tenzij dit onmogelijk is of de vereiste uitgaven in de gegeven omstandigheden niet van de verhuurder gevergd kan worden. Indien het om kleine herstellingen gaat die door de huurder zelf verricht kunnen worden of indien het gaat om gebreken waar de huurder zelf aansprakelijk voor is, geldt deze verplichting niet.
In geval de verhuurder in verzuim blijft met het herstellen van de gebreken, is het de huurder toegestaan de gebreken zelf te herstellen. De daarvoor gemaakte kosten, voor zover deze kosten redelijk zijn, kunnen door de huurder op de verhuurder verhaald worden (artikel 206 boek 7 van het Burgerlijk Wetboek).
Heeft u hinder ondervonden aan het gebrek (uw woongenot is bijvoorbeeld afgenomen ten gevolge van het gebrek), dan kan een evenredige vermindering van de huurprijs gevorderd worden vanaf de dag waarop de huurder de verhuurder behoorlijk kennis heeft gegeven van het gebrek tot aan de dag waarop het gebrek is verholpen.
Gaat het om gebreken die de huurder zelf dient te verhelpen of waar hij zelf aansprakelijk voor is, dan geldt geen aanspraak op huurvermindering.
Mvg